Begeleiden
Een taak van een leermeester is het begeleiden van een leerling. Je bent een gesprekspartner en ondersteunt de leerling in het uitvoeren van het werk. Het goed kunnen begeleiden van leerlingen vraagt dat je bepaalde competenties bezit. Deze competenties zijn een combinatie van de kennis en vaardigheden die je al bezit of ontwikkelt in de leermeestercursus. Het gaat om:
- Je spreekt de leerling aan op de afspraken die gemaakt zijn over gewenst gedrag als aanstaand vakman.
- Je communicatie stem je af op de ander, waarbij je inspeelt op de reacties van de ander. Hier lees je een aantal tips over hoe je boodschap het beste blijft hangen.
- Stel prioriteiten en acties voor jezelf en de leerling. Je geeft aan in welk tijdsbestek en met welke mensen en middelen het werk moeten worden gerealiseerd.
- Je zet je in om samen met anderen doelen te bereiken en werkt op die manier aan gezamenlijk resultaat.
-
Geef de leerling duidelijke opdrachten passend bij de mate waarin de leerling betrokken is en bekwaam is in zijn/haar vak.
Je geeft de leerling regelmatig feedback en brengt hem/haar in werksituaties die uitdagend en leerzaam zijn.
Wil je weten hoe je deze competenties gebruikt tijdens het begeleiden van leerlingen? Hieronder volgen enkele tips.
Een leerling moet de gelegenheid krijgen om te mogen en kunnen leren. Dit betekent natuurlijk niet dat je ze continu bij de hand moet nemen. Opdrachten en klussen stem je af op de mate van zelfstandigheid, betrokkenheid en bekwaamheid van de leerling. Feedback die je geeft is opbouwend, waarbij je rekening houdt met het zelfvertrouwen van de leerling. Je geeft de leerling mee dat vragen gesteld mogen worden en fouten gemaakt mogen worden.
Voorbeeld:
“We hadden een stagiaire die een onvoldoende heeft gekregen voor een eerdere stage die ze nu ook bij ons moest herkansen. Het was aan de stagiaire of ze wilde dat collega’s dit zouden weten. Je weet nooit wat voor redenen achter die onvoldoende zaten. Een stagiaire verdient dan ook een schone lei in plaats van beginnen met het stempel ‘slecht’. De vaste werkbegeleiders die wisten van de vorige stageperiode, konden discreet inspelen op lastige momenten.”
Empathie is inlevingsvermogen, het vermogen om je in te leven in de situatie en gevoelens van de leerling. Je kunnen verplaatsen in anderen draagt bij aan het kunnen begrijpen van emoties van anderen en aan de communicatie. Vraag je daarom altijd af wat een situatie of boodschap voor een leerling betekent. Besteed hier aandacht aan, zodat hij/zij met vertrouwen kan werken, zich gesteund voelt en werkt in een veilige leeromgeving.
Deze video laat zien wat het effect is van empathie.
Bij een leerperiode is het belangrijk dat het beste in de leerling naar boven wordt gehaald. Wat gaat er goed en wat zijn ontwikkelpunten? Doe dit met een positieve benadering en complimenteer de leerling met de dingen die goed gaan. Natuurlijk moeten dingen die echt niet goed gaan ook benoemd worden. Vraag de leerling hoe hij/zij die zaken kan en wil verbeteren. Op die manier laat je hem/haar zelf nadenken over wat nodig is in het leerproces.
Er zijn verschillende leerstijlen; doener, denker, beschouwer, beslisser. Als een doener een denker begeleidt kan dit irritatie opleveren. De denker wil namelijk het liefst alle protocollen uitpluizen en opzoeken wat nodig is, terwijl dit de doener al snel te traag gaat. Als je inzicht hebt in je eigen leerstijl en die van een ander, kun je jouw boodschap op maat brengen. Op deze manier zorg je voor een goede interactie tussen jou en de leerling.
Oordeel niet over leerlingen of collega’s. Je geeft als leermeester het goede voorbeeld, wat betekent dat je niet roddelt en een open houding hebt tegenover leerlingen en collega’s.
Voorbeeld:
“Ik hoorde een leermeester opscheppen over haar leerling, dat ze zo goed is, actief en competent. Dit deed ze in het bijzijn van een andere leerling. Ik zag deze leerling helemaal onzeker en klein worden. Zoiets is niet slim om te doen. Maar andersom, dus (negatief) oordelen over een leermeester waar een leerling bij staat, moet je ook laten. Je stelt een persoon waar een leerling vertrouwen in heeft in een slecht daglicht.”
Een leermeester moet de deelnemer de ruimte geven om zelfstandig te werken.
- Dichtbij of op afstand begeleiden:
o Houd rekening met faalangst/zelfvertrouwen.
o De deelnemer moet leren op eigen benen te staan.
o Optimale voortgang van de opleiding staat centraal.
o Heb je onvoldoende vertrouwen in de zelfstandigheid van de deelnemer? Kies dan voor dichtbij begeleiden. - Direct of indirect corrigeren/ingrijpen:
o De ernst van de fout is een belangrijk criterium.
o Je correctie moet stimulerend zijn voor de leerhouding van de deelnemer.
o Bij onveilige situaties: direct ingrijpen.
o Zorg dat de deelnemer leeractief blijft. Ondermijn het zelfvertrouwen niet. - Aanvullende instructie geven:
o Wanneer de deelnemer de opdracht of handeling (op onderdelen) niet juist uitvoert.
o Onderzoek eventueel samen met de deelnemer wat de oorzaak is.
o Bereid aanvullende instructie voor over ontbrekende kennis en geef de instructie.
o Zorg weer voor een goede interactie tussen jou en de deelnemer. - (Tussentijds) belonen:
o Belonen stimuleert de motivatie en de zelfstandigheid van de deelnemer.
o Belonen is relatieversterkend.
o Belonen zorgt voor een goede werk-/leersfeer.
o De beloning moet wel rechtvaardig zijn.